“Ik vind het een hele stap dat ik je heb binnengelaten.”
Geschreven door: Anne-Marije Schouten
Eerder in de week werd me gevraagd om in het weekend bij jou* langs te gaan. De OGGZ-wijkverpleging was ingeschakeld door je mentor. Dat zegt mij vaak al iets over iemands beslissingsvermogen en inzicht. Dat er meer aan de hand is, als er een mentor betrokken is.
Je bent een dame van in de 50, onlangs gediagnosticeerd met longkanker en nu onder behandeling met chemotherapie in tabletvorm en bestralingen. In de overdracht stond dat je een zorgmijdend karakter hebt en mensen moeilijk binnenlaat. Het netwerk om je heen is minimaal: een mantelzorger die waarschijnlijk bij je in huis woont, maar niemand weet dat zeker. Ook de gemeente niet. Geen partner, weinig contact met de kinderen. Een buurvrouw en een vriendin komen af en toe langs. De mentor vroeg of we drie keer per week wilden komen om te kijken hoe we je konden helpen met je zelfzorg-tekort. Misschien met wassen en aankleden, als je dat toeliet. De regie lag bij jou.
In de overdracht stond ook iets over mogelijke muizen en een vervuild huis. Ik ben niet bang voor muizen, maar het zegt veel over de leefomgeving en hygiëne waarin iemand leeft. Vooral over het gebrek aan vermogen om daarmee om te gaan. Of het gebrek aan inzicht om de situatie te erkennen. Zulke situaties raken aan iets wezenlijks: verbinding en regie. Het ontbreken van een stevig netwerk en de capaciteiten om keuzes te maken in je eigen voordeel.
Dus ging ik, zoals altijd, met een mix van spanning en nieuwsgierigheid op weg naar jou. Wat zou ik aantreffen? Wat zou ik zeggen? Hoe zou ik laten merken dat ik naast je sta, niet boven je? Dat ik je niet veroordeel? Dat onze levens soms meer op elkaar lijken dan je denkt? Welke woorden kies ik om een goede eerste indruk te geven van mij als verpleegkundige en mens? Ik zet wel de toon voor hoe het team binnen gaat komen. Of ze überhaupt binnenkomen, is nog een vraag.
Je huis was makkelijk te vinden. Midden in de stad Almere, in een relatief nieuwe wijk met nette tuintjes en mooie auto’s. Ik hoefde het huisnummer niet te checken toen ik richting je huis liep. De tuin was overwoekerd met onkruid en was in schril contrast met de rest van de straat. De plantjes tussen de tegels kwamen tot aan mijn knieën. Er stond een scootmobiel naast de voordeur. Volgens collega lag de sleutel op de grond. Even zoeken en daar, tussen de plantjes, lag de sleutelbos. Hoe kwetsbaar.
Bij het betreden van de kamer ontbrak de typische geur die ik vaak ruik in zulke situaties. Niet fris, maar ook niet doordrenkt van urine of andere penetrante geuren. Doeken hingen voor de ramen om het licht buiten te houden. In een half duistere ruimte zag ik je naakt liggen op een hoog-laagbed in de hoek. De deken was helemaal om je heen gedraaid en ontblootte meer dan dat het bedekte. Je leek het niet erg te vinden. Want dit was jouw plekje. Een grote flatscreen stond op de salontafel midden in de kamer. Vriendelijk groette ik en de bobbel op het bed bewoog. “Lekker weertje heb ik meegenomen”, zei ik, toen ik mij voorstelde. Om wat lucht en menselijkheid te brengen in de situatie.
Je vroeg of ik binnen was gekomen met de sleutel. Ja, je zou zelf naar de deur zijn gekomen als je niet zoveel last had van de bijwerkingen van de behandeling. Je voelde je erg ziek en dacht niet dat ik iets voor je kon doen. “Ik vind het al een hele stap dat ik je heb binnengelaten, dat doe ik niet zomaar,” zei je. De kracht ervan deed me stilvallen. Ik was geraakt, want het erkende zowel je wantrouwen als je moed.
Wauw. Dat iemand in het eerste contact zo kan zeggen mensen niet te vertrouwen én te erkennen dat zij deze stap heeft genomen én er daarnaast misschien wel trots in deze woorden doorklonk… Woorden vlogen door mijn hoofd en buitelden over elkaar heen. Maar het lukte me er een zin van te maken. “Wat vind ik het bijzonder dat u dat zo kan verwoorden tegenover mij. Het lijkt me moeilijk om vreemden zomaar in huis te ontvangen. U kent mij niet, ik ken u niet en uw situatie ook niet, en daarom vind ik het knap van u dat u mij niet heeft afgebeld of buiten de deur hebt laten staan. Of weggestuurd, want ik besef mij dat dat ook kan.” Toch voelde het alsof woorden tekort schoten. Eventjes. “Ja meisje,” antwoordde mevrouw vanuit bed, “ik had graag wat willen opruimen voor je kwam, maar ik voelde me er te ziek voor. Let niet op de rommel.” Ik zag handdoeken op de grond liggen en die waren niet bepaald schoon meer. De hele ruimte om mevrouw heen lag bezaaid met spullen, afval en lege tabletten strips.
Ik vroeg je of ik je kon helpen, met iets opruimen, wat je zo graag wilde doen of even een washandje over je gezicht om wat op te frissen. Dat eerste is gezien de richtlijnen en het normenkader indiceren niet mijn taak, maar binnen de oggz gaat het net even wat anders. Dan kan het opruimen helpend zijn om vertrouwen te winnen. Om de volgende keer misschien meer te kunnen doen dan de vorige keer, ook al is het minimaal. Zoals dat washandje over het gezicht. Maar je bedankte vriendelijk doch resoluut.
Binnen 10 minuten stond ik weer buiten. Er was 45 minuten gepland voor dit bezoek, maar soms gaat het zo. Morgen gaat er weer een collega heen en misschien gaat het dan anders. Maar misschien ook niet. Vandaag heb ik iets wezenlijks geleerd. Zorgmijders, vervuilers of verzamelaars zijn niet dom. Het ontbreekt hen vaak niet aan inzicht. Ze zitten niet op ‘hun luie gat uitkering te trekken’. Of welke termen dan ook gebruikt worden én soms in mijn hoofd zitten. Nee. Dit zijn mensen die kunnen herstellen als ze dat willen. Mensen die trots zijn op kleine dingen, ook al lijkt er nog een lange weg te gaan. Maar misschien lijkt de weg lang, omdat het ligt aan mijn hoge standaarden.
Dit bezoekje en de paar woorden die gezegd zijn, hebben een grote indruk achtergelaten. Het herinnert me aan mijn eigen zorgmijdend gedrag. Jaren de tandarts vermijden, rondlopen met serieuze klachten. Maar ook aan de trots op mijn persoonlijke en professionele ontwikkeling. De schaamte en het verdriet houden mij een spiegel voor en ik durf er eindelijk in te kijken. Angst probeert mij te weerhouden van dromen en daarmee neemt het levensvreugde weg. De innerlijke criticus geef ik zeker ruimte om zijn verhaal te doen, golven van wantrouwen in mijn vaardigheden mogen komen, maar zij bepalen niet meer de richting waarheen ik ga.
Door jou besef ik dat maar al te goed. En hopelijk kan ik een klein beetje bijdragen aan jouw herstel, wat dat dan ook mag betekenen voor je. Dat is aan jou, niet aan mij.
Recente reacties