Jolien Hoekman, onze gastblogster, verhuisde in 2007 van Urk naar Rotterdam. Hoe zij dat ervaren heeft vertelt ze vandaag in een nieuw deel van een serie interviews.
Geschreven door Jolien
Serie – De Verandering #4
Verhuizen heeft veel impact. En helemaal als je naar een totaal andere omgeving gaat. In 2007 verhuisden mijn man en ik met onze vier jonge kinderen. Van het dorp Urk, waar we opgegroeid waren, naar de wijk Ommoord van de grote stad Rotterdam. En dat was in veel opzichten een grote verandering.
Vijf uur in de middag. De joekelse rode vrachtwagen rijdt langzaam de straat uit. Ons hele hebben en houwen zit erin. Al onze spullen. De deur van het lege huis gaat op slot en wij gaan zolang naar familie. Het voelt vreemd en unheimisch. Alsof we op dat moment nergens thuishoren. Geen eigen plekje meer hebben. ‘Lost’ zijn.
Vroeg in de volgende ochtend gaan we zelf ook naar de stad. De verhuizers zijn al druk bezig om onze eigen spullen het huis in te dragen.
Ons huis.
Zo voelt het nog helemaal niet. Ik tast in de wc steeds naar de verkeerde kant voor de wc-rol. En als in de nacht de jongste begint te huilen, kan ik het lichtknopje niet vinden. En hoeveel treden heeft de trap eigenlijk? Waar begint de leuning?
Als we samen voor de eerste keer naar de supermarkt lopen, heb ik het gevoel dat we op vakantie zijn. Ik loop als een toerist door een onbekende wijk, die nu onze wijk is. Waar ons huis staat. Naar de onbekende winkel, waar we voortaan al onze boodschappen gaan doen.
Een oudere vrouw komt ons tegemoet op de stoep. Ik zoek haar blik en zeg: hallo! Maar ze kijkt strak voor zich uit en zegt niets.
De man die ik even later groet, kijkt dwars door me heen. Alsof ik lucht ben. Het is hier duidelijk niet de gewoonte om te groeten.
In de rij voor de kassa staat er een jong stel achter me. Ze zijn luidkeels in discussie over wc-eend die ze wel echt nodig hebben en niet kunnen vinden. Ik heb toevallig gezien waar het staat, dus ik draai me om en zeg: “Het ligt aan de rechterkant van het achterste pad daar”. Ze reageren niet. Alsof ik daar niet sta en niets gezegd heb.
Hm. Ik geloof niet dat je hier contact moet zoeken met onbekenden. Er heerst een soort onverschilligheid met betrekking tot de ander. Een individualistische instelling. Die ander is er niet, behalve als jij hem toestaat. En tot zolang moet hij zich niet laten zien of laten horen.
Gelukkig heeft dit aspect voor mij ook een positieve kant. Er is niemand die mij op straat keurend opneemt. Naar mijn kleding kijkt. Of het wel de juiste mode is en de juiste kleur. Al zou ik midden in de zomer een paarse muts opzetten, dan zou niemand vreemd naar me kijken. Want men kijkt helemaal niet.
Er is dus ook niemand die erom maalt of je het beddengoed wel op maandag buiten hebt hangen. En die bijhoudt of je je ramen wel wekelijks zeemt, je auto elke zaterdag sopt en je straatje onkruidvrij is. De nieuwe buurvrouwen hangen nooit beddengoed of was buiten. En maken nooit ramen of auto’s schoon. Nou ja, misschien één keer per jaar dan. En dat is voor mij wel een verademing, eerlijk gezegd. Niet dat ik abrupt stop met die bezigheden, maar ik word wel verlost van een bepaalde kramp. Voortaan heb ik geen faalgevoel meer als ik onze stoeptegels niet met chloor geboend heb. Of de was niet op kleur in de lijn hangt. Heerlijk!
De zondag op Urk was een feest van herkenning. Overal kerkgangers te voet. Overal het geluid van beierende klokken. Op terugweg liep ik vaak samen met vrienden mee en hadden we onderweg preekbespreking. In Rotterdam horen we geen klokken en gaan we niet lopen. Onze kerk bevindt zich op negen kilometer afstand van ons huis, in het centrum van de stad. We moeten eraan wennen om voortaan met de auto naar de kerk te gaan.
Dat rijden in de stad is trouwens ook een hele toer. Ik sta duizend angsten uit, die eerste tijd. Wat rijdt iedereen hard! En wat hebben de mensen een kort lontje! Als je bij een groen verkeerslicht niet meteen met rokende banden wegscheurt, wordt er achter je ongeduldig getoeterd. En je moet vooral vol gas doorrijden. Aarzelend zoeken naar de goede straat is er niet bij. Dan krijg je algauw boze blikken of zelfs opgestoken middelvingers te zien.
Zebrapaden daarentegen zijn veel veiliger dan ik gewend was. Op Urk moet je op de weinige zebra’s die het dorp rijk is, springen voor je leven. In Rotterdam stoppen de auto’s al als de voetgangers nog een mijl van de zebra verwijderd zijn. Met als gevolg dat je nogal eens in een file staat te wachten voor een zebra. En als je eenmaal echt stads en dus ongeduldig bent geworden, valt dat niet mee.
De kleuters moeten rond het huis ook best wel wennen. Op Urk woonden we in een buurt met veel kinderen. Onze oudste meisjes van toen 4 en 5 waren gewend om zelf onze poort uit te lopen en door de steeg bij buren de achtertuin in te lopen. Omgekeerd kwamen de kleintjes van de buren ook bij ons in de achtertuin spelen. Van iedere achterstraat kon je het geluid van kinderstemmen horen en in iedere straat speelden kleintjes op de stoep. Automobilisten wisten dat en hielden daar rekening mee.
De bewoners van onze nieuwe wijk zijn over het algemeen gepensioneerd of het zijn dinky’s (double income no kids yet). Kinderen zijn er niet veel. En als ze er al zijn, gaan ze overdag naar de opvang en spelen niet buiten.
Het is beslist niet de bedoeling dat de kinderen op de stoep spelen, maakt de achterbuurvrouw me op snibbige toon duidelijk in een van de eerste weken. Kinderen blijven in de achtertuin binnen het hekje. Of ze nu twee of zes zijn, dat maakt niet uit. Of je begeleidt ze naar de overkant van de straat, waar achter de huizen een speeltuintje is. Zelf oversteken, zoals de kleuters op Urk gewend waren, is hier beslist niet veilig. De auto’s scheuren met zestig kilometer per uur langs ons huis.
De achterbuurvrouw is ook niet gediend van het geluid dat de kinderen maken tijdens hun spel. Dat deelt ze ons meerdere keren op onvriendelijke wijze mee. En niet altijd met woorden. Soms rukt ze de tuinslang van de muur en richt die over de schutting op onze achterstraat. Ze wil in stilte een boek kunnen lezen in haar achtertuin zonder dat ze daarbij gestoord wordt. Weer dat individualisme. Dit punt bezorgt mij als moeder veel spanning wanneer de kinderen buiten ruziën of de trampoline tijdens een kinderfeestje volstroomt met joelende kinderen.
Wat ook een struggle is voor onze kinderen, is de taal. Ze zijn de eerst paar jaar van hun leven opgegroeid met dialect. En nu zijn ze ineens in een omgeving waar de kinderen aan de juf vertellen dat ze ‘gistege same ginge spele’. Waarom zeg jij overal de N achter? vraagt een klasgenootje aan onze oudste.
Tja.
Het is voor ons als ouders wel verbazingwekkend hoe snel de kinderen het accent van de Randstad oppikken. “Ik was vandaag de helpuh”, vertelt kleuter na een paar weken trots na schooltijd.
De grootste verandering is nog wel dat we niet meer zo maar even naar familie of vrienden toe kunnen gaan. En zij niet naar ons. Waren we gewend aan drukke verjaardagen met veel kindervisite, nu moeten we overschakelen naar rustige verjaardagen waarbij vaak alleen opa en oma’s op visite komen. Want anderhalf uur in de auto rijden is niet iets wat je zomaar even doet.
Natuurlijk zijn we na een paar maanden wel gewend aan al het nieuwe. Ik cross als een echte Rotterdammer door het drukke verkeer en ik fiets zonder moeite naar het mega winkelcentrum van de Alexanderpolder. Mijn man raakt bekend met de diverse ziekenhuizen, bejaardentehuizen en adressen van gemeenteleden. De meisjes gaan op zwemles. We zoeken een tandarts en een dokter. Ik ga naar het consultatiebureau. Naar Leen Bakker en de kringloop. Het wordt herfst. Winter. Lente. Zomer. We vieren Heilig Avondmaal en Kerst en Pasen. Ieder gezinslid is een keer jarig.
Maar het voelt nog steeds niet als thuis.
En ik voel me vaak eenzaam.
Deze periode duurt al met al wel een jaar of vier. Het zijn moeilijke jaren, waarin we elkaar meer dan eens aankijken en vertwijfeld zeggen: wat doen wij hier eigenlijk?
Vooral als we bij familie zijn geweest. Als we dan weer onze straat inrijden, vragen we ons hardop af: wie wil hier nu wonen?
Maar dan beginnen de stad en de wijk geleidelijk aan ook als thuis te voelen. We lopen twee keer collecte voor een goed doel en leren zo meer mensen kennen in de buurt. De kinderboerderij wordt onze kinderboerderij. Met onze varkens. En onze geiten. Waar we herinneringen maken. Leuke dingen beleven.
Het Ommoordse veld achter onze straat wordt ons veld. Waar we de braamstruiken leegplukken en waar we hazelnoten en kastanjes zoeken. Waar we schaatsen als het vriest. Waar we van de heuvel sleeën als het sneeuwt.
De school van de kinderen wordt onze school. Met onze meesters en onze jufs. Een school waar we ons thuis voelen en trots op zijn.
Het winkelcentrum wordt ons winkelcentrum. En de Roemeense verkoopster van de straatkrant bij Albert Heijn onze vriendin.
De evangelische dertigers, die met twee jonge kinderen aan de overkant zijn komen wonen, worden vrienden voor het leven.
Na zes jaar rijden we op terugweg van vakantie over de Erasmusbrug. Er gaat een gejuich op in de auto bij het zien van de skyline van de stad. Het voelt als een warm bad. Als thuiskomen. Deze grote stad is ons lief geworden. Is ons home geworden.
In 2015 moeten we opnieuw verhuizen. Opnieuw een grote verandering en nu met zeven kinderen. We verhuizen van Rotterdam naar Alphen aan den Rijn, maar we laten een stukje van ons hart achter in de stad aan de Maas.
Hier zijn onze jongste drie kinderen geboren.
Hier hebben we vrienden gemaakt. Ontelbare kinderfeestjes gevierd. Aan ziekbedden gezeten. Mensen begraven. Jongelui getrouwd. Kinderen gedoopt. Avondmaal gevierd.
Hier hebben we gelachen. Gehuild. Gepreekt. Gesproken. Gewandeld. Gefietst. Gespeeld. Geschaatst. Gesleed. Gebeden. Gezongen. Geloofd.
Geleefd.
Meer lezen over Jolien? Hier kun je haar voorstelstukje lezen.
Recente reacties