Geestelijk gezond zijn is een grote zegen. Maar niet iedereen is psychisch even sterk. Soms neemt het psychisch ziek-zijn ernstige vormen aan en kan het zelfs bedreigend zijn voor de persoon zelf en diens omgeving.
Geschreven door Jolien
Recent las ik Niets ontgaat ons, het debuut van Janke Reitsma uit 2021. Het boek raakte me. Vanaf de eerste zin –Ik sloot mijn moeder op in haar slaapkamer– wilde ik doorlezen. En tijdens het lezen had ik de neiging om af en toe stukjes voor te lezen aan mijn huisgenoten en erover te praten.
Het verhaal wordt verteld door de tiener Koen wiens moeder psychisch ziek is. De impact van haar ziekte voor de directe omgeving is groot. De vrouw is manisch-depressief. Als ze een manie heeft, maakt ze het ene na het andere schilderij, koopt ze teveel spullen of predikt ze de wederkomst. Als ze in haar depressieve periode is, ligt ze vrijwel de hele dag in bed. Haar ziekte trekt een zware wissel op het gezin.
Het huis staat overvol en het is er vuil en rommelig. Koen, veertien jaar en enig kind, doet de was en stuurt zijn moeder aan bij diverse huishoudelijke klussen. Vader runt een kringloopwinkel en is overdag van huis.
De moeder heeft duidelijk hulp en toezicht nodig, het gezin heeft goede zorg nodig en de vader is de persoon die dat tegenhoudt. Hij wantrouwt de instanties, omdat Koen de eerste drie jaar van zijn leven uit huis geplaatst is geweest. Zoiets mag nooit meer gebeuren, heeft hij besloten. En daarom wonen ze nu op een afgelegen plek aan de waddenkust en leiden een geïsoleerd bestaan.
‘Tante Nel wordt niet meer gebeld.’
Ik draaide me om en zag pa in de deuropening staan. Hij kwam niet binnen, maar hield zijn hand op de deurklink.
‘Ma had nog op het dak gezeten…’
‘Met dit weer?’ Hij lachte, terwijl hij omhoog keek naar mijn plafonnière, die vol lag met dode insecten.
‘Tante Nel…’ begon ik. Maar je moest het nooit opnemen voor de vijand.
‘Wij zijn een front’, zei pa. ‘Hoor je dat? Wij zijn een front.’
(…)
‘Het was tante Nel’, zei hij en draaide zich een stukje naar me toe. Ik begreep niet wat hij bedoelde en ik probeerde zijn blik te vangen, maar hij keek weg.
‘Zij schakelde jeugdzorg in.
‘Ik fronste. Jeugdzorg: de wolf in schaapskleren. Onze grootste vijand. Tante Nel?
De situatie verergert als er een baby wordt geboren. Kleine Aukje heeft een ernstige chromosoomafwijking en veel zorg nodig. Moeder is door haar geestesziekte niet tot die zorg in staat en vader bemoeit zich niet met de baby. Hij wil zich niet hechten aan een kind dat slechte overlevingskansen heeft en trekt zich steeds meer terug in de winkel.
Koen is de persoon die voor zijn zusje zorgt. Tante Nel, de zus van moeder, komt ook af en toe langs, maar wordt op een gegeven moment door vader de deur gewezen.
Koen is degene die er zes keer per nacht uitgaat als het moet, omdat zijn zusje huilt, terwijl hij de volgende ochtend gewoon naar school moet. En als hij uit school thuiskomt, kan hij meestal meteen weer aan de slag.
Toen ik op een middag uit school kwam, huilde Aukje en naast haar piepte de pomp. Ze lag in het schemerdonker in de woonkamer omdat niemand die dag de gordijnen had opengedaan en zonder licht van buiten was zelfs het schilderij boven haar somber. Haar lijf schokte alsof ze ieder moment dood kon gaan, maar ik begreep dat ze gewoon heel erg van streek was.
(…)
Ik tilde haar op, maar ze was te nat om tegen me aan te houden, dus legde ik haar snel terug.
‘Mam, riep ik bij de gangdeur omhoog. ‘Mam!’, maar er kwam geen respons en ik wist niet wat ik doen moest. Ik was niet graag alleen met Aukje, omdat ik nog altijd bang was dat ze ieder moment dood kon gaan.
(…)
Besluiteloos stond ik bij de box en keek naar mijn huilende zusje. Ze moest in bad, schone kleren aan, voeding krijgen. Ik begon de kleertjes van haar lijf te halen, wat moeilijk ging doordat ze doorweekt waren en ze zich zo aanspande. Toen het broekje en de luier eindelijk uit waren, koppelde ik eerst de sondevoedingsslang los van de pomp. Er liep voeding terug uit haar maag; vlug drukte ik het knijpertje dicht en voorzichtig schoof ik vervolgens haar roze truitje over haar hoofd, langs de pleister die het slangetje op zijn plaats hield.
Het verhaal bracht diverse gevoelens in mij naar boven. Allereerst de verbijstering dat zo’n situatie zich onttrekt aan het oog van de wereld. Ik moest daarbij ook denken aan wat er gebeurd is in Ruinerwold.
Koens vader is de oorzaak dat de schrijnende situatie blijft voortbestaan, omdat hij geen hulp wil aanvaarden.
Ik voelde me ook verdrietig over de wijze waarop het gezin leeft. Natuurlijk is dit een fictief verhaal, maar er zijn wel kinderen die een moeilijke thuissituatie hebben en lasten dragen die te zwaar zijn voor hun jonge schouders.
En ik ervoer diep respect voor de ongelooflijke veerkracht van Koen. Hij loopt thuis de huishoudelijk gaten dicht, stuurt zijn moeder bij als dat nodig is, buffert tussen vader en tante Nel, neemt als vanzelfsprekend de zorg voor zijn babyzusje op zich en gaat ook nog naar school.
Verwondering ook voor het feit dat hij kan bij tijden toch kan genieten. Van zijn rotgans bijvoorbeeld. Van het wad, de natuur en de stilte. Van het fantaseren over ‘zijn’ eiland. Van het zorgen voor zijn kleine zusje. En van het samenzijn met Hadewych, het meisje waar hij vriendschap mee opbouwt.
Bijzonder!
Toen ik het boek weglegde, gaf ik een diepe zucht. En ik dacht: wat is het goed dat er hulp is voor mensen met psychische nood. En wat moeilijk en verdrietig als die hulp er niet is. Of geweigerd wordt, zoals in dit verhaal.
Dit is geen feel-good verhaal.
Het komt namelijk niet goed.
Maar het geeft wel inzage in de rauwe werkelijkheid waarin sommige gezinnen leven.
Voor iemand die zelf manisch-depressief is of zo iemand van nabij kent, zal het boek wel erg confronterend en moeilijk zijn, denk ik.
Hoe dan ook een boek dat raakt. Dat een gebed op je lippen brengt voor mensen in nood.
Ontferm U, Heere…
Recente reacties