Geschreven door Jolien
Elke keer staat hij daar.
In een bocht van de ring, geleund tegen de betonnen wegafscheiding tussen asfalt en bouwput.
Zijn collega-wegwerkers zitten in een graafmachine, staan te sjorren aan een stuk buis of doen iets onduidelijks met een schep.
Hij niet. Hij staat daar maar, altijd op dezelfde plek.
Meestal steek ik mijn hand op. Hij reageert nooit. Lijkt mijn auto niet te zien. Lijkt eigenlijk helemaal niets te zien. Hij staat en staart. Nietszeggend. Nietsziend. Een troosteloze, trieste aanblik.
Heeft hij pauze? Dat denk ik niet, want de tijden waarop ik passeer zijn heel verschillend. De ene keer kom ik langs om tien over acht. De andere keer om half tien. De volgende keer om tien over half elf. Of om kwart over negen…
En altijd staat hij daar voor zich uit te staren. Geel fluorescerend pak, witte bouwhelm, grijze baard, zilverkleurige bril. In een maatpak zou hij een geleerde professor lijken. Met een rode puntmuts een kabouter van Rien Poortvliet.
Wat doet hij daar? Toezicht houden? De bocht bewaken? Uitrusten?
Geen idee.
Als ik verder rijd, bedenk ik dat je elkaar dagelijks kunt zien en toch niets van elkaars leven kunt weten. Wat voor leven heeft deze man? Heeft hij een vrouw? Kinderen? Kleinkinderen? Bespeelt hij een instrument? Houdt hij van lezen? Dagdroomt hij over reizen naar verre oorden? Is hij nog herstellend van een ongeval, maar gaat hij wel naar zijn werk?
Wie zal het zeggen?
Een ding is duidelijk: als het echt zijn werk is om de hele dag langs de weg te staan, dan komt hij met zere voeten thuis. Met spataders wellicht.
In gedachten stel ik me voor hoe hij na werktijd in zijn appartementje in een leren bank ploft, zijn vermoeide benen zuchtend op een zwarte salontafel legt en de tv aanzet.
Of hoe hij achter zijn eengezinswoning de tuin inloopt, even over de schutting met de buurman babbelt en daarna met zijn vrouw een kop koffie drinkt.
Of…
Ik weet het gewoon niet.
Zijn leven en mijn leven zijn onbekend voor elkaar. En toch steek ik steeds weer mijn hand op. In de hoop dat hij het gebaar ooit zal opmerken. En dat het in zijn dag een lichtpuntje zal betekenen.
De Engelse dichter Henry Wadsworth Longfellow verwoordt dit vluchtige contact erg treffend:
Ships that pass in the night, and speak each other in passing,
Only a signal shown and a distant voice in the darkness;
So on the ocean of life we pass and speak one another,
Only a look and a voice, then darkness again and a silence.
(Schepen die in de nacht passeren en elkaar in het voorbijgaan spreken,
Alleen een signaal getoond en een verre stem in de duisternis;
Zo passeren en spreken we elkaar, op de oceaan van het leven.
Alleen een blik en een stem, dan weer duisternis en een stilte.)
Veel van die schepen die je op de levenszee passeert, ken je alleen maar van gezicht. De straatkrantverkoper bij Albert Heijn. De bezorger van DHL. Het meisje achter de kassa bij Action…
God kent ons allemaal. Hij weet alles van de schepen die elkaar passeren. Van de levens die elkaar maar kort even kruisen.
En daarom zeg ik zachtjes terwijl ik mijn hand opsteek:
‘Dag onbekende wegwerker. God zegene je vandaag!’
Recente reacties